In 2018 heb ik de opleiding talentbegeleider gevolgd bij Novilo. Een aanrader! In het kader van deze opleiding kregen we een aantal opdrachten. Voor mijn onderzoeksopdracht heb ik als thema “uitzonderlijk hoogbegaafde (UHB) kinderen” gekozen. Ik heb heel veel gelezen, een aantal “experts” bevraagd, een studiedag rond UHB en een kenniscollege rond Dabrowski gevolgd en een presentatie gegeven over UHB kinderen.
Het was voor mij heel verrijkend om met dit thema bezig te zijn. Ook deed het deugd om zoveel te herkennen in verschillende onderzoeksartikelen, om zo “bevestiging” te krijgen van iets wat ik intuïtief al jaren aanvoelde. Omdat deze groep nog weinig gekend is, deel ik graag een deel van mijn onderzoek met jullie. Ik ben er namelijk van overtuigd dat het heel belangrijk is om je als ouder/juf/meester/… zo goed mogelijk te laten informeren (vandaar deze blog), maar ook om jouw intuïtie te durven volgen bij de aanpak van jouw kind. En last but not least: liefde, aandacht, respect en verbinding zijn ook bij deze kinderen de basis! Samen met jouw kind op stap gaan in de natuur kan daarbij helpen;).
In Vlaanderen wordt de term UHB kinderen gebruikt bij kinderen die hoger scoren dan 145 op IQ-testen. Volgens o.a. Sabine Sypré van het project Talent is de meer “standaard” aanpak voor HB kinderen (verdiepen, verbreden, kangoeroeklas, plusklas,…) voor UHB kinderen meestal onvoldoende.
De UHB groep is heel divers (net zoals de ganse HB groep), maar toch zijn er een aantal kenmerken die hen onderscheiden van de andere HB. Ik denk dat een betere kennis van hun eigenheid en hun specifieke noden de eerste voorwaarde is om meer begrip te krijgen voor deze groep. Ook mogen we nooit uit het oog verliezen dat maatwerk nodig is. Het is belangrijk dat UHB kinderen aanvaard worden om wie ze zijn en dat ze zoveel mogelijk “zichzelf” kunnen en mogen zijn. Het zou goed zijn dat er vooral gekeken wordt naar hun potentieel, niet enkel naar hun “tekortkomingen”, dat hun “anders” zijn op een positieve manier benaderd wordt. Ook denk ik dat het fundamenteel is om altijd voor ogen te houden dat ondanks hun gemeenschappelijke kenmerken elk UHB kind uniek is!
De belangrijkste kenmerken van UHB kinderen (www.talentissimo.nl) die terugkomen in vele studies:
· Een eerdere ontwikkeling van vaardigheden waaronder “vroeg leren lezen”
· Asynchrone ontwikkeling
· Intensiteit: de overexcitabilities van Dabrowski
· Moeite met het vinden van ontwikkelingsgelijken
· Hoger risico op bore-out, depressie en burn-out
Omschrijving van uitzonderlijk hoogbegaafde kinderen
“Possessing astonishing cognitive capacity, extraordinary sensitivity, and trademark intensities, this sub?group comprises remarkable and idiosyncratic individuals. When properly supported, their boundless enthusiasm and appetite for all that life has to offer, insatiable curiosity, empathy, and energy unlock wellsprings of matchless potential. They are driven to learn, to live fully in accordance with a heightened awareness of who they are, and to make a positive impact upon, or contribution to, the broader world.
As with any special needs group, however, it is vital that we provide knowledgeable parenting, teaching, and psychological support that is truly congruent with the needs of the profoundly gifted — intellectual, emotional, social, moral, and in the areas of their individual talents. Lacking an informed and mindful approach in our interventions, we may inadvertently squander their remarkable abilities, and crush the animating essence at the core of their being, that fuels their passion for learning and gives meaning to their existence”.
Sue Jackson (http://www.daimoninstitute.com)
Er bestaan verschillende definities, maar in Vlaanderen is er de consensus om de term uitzonderlijke hoogbegaafdheid te gebruiken voor diegenen die hoger scoren dan 145 op een IQ-test. Volgens de Gauss-curve zou 0,1% tot deze groep behoren, maar aangezien deze groep moeilijk te testen is, is er een grote kans dat dit cijfer iets hoger is (Schultz, 2018). De groep 145 plus wordt in Vlaanderen en Nederland niet verder onderverdeeld.
Omdat het meten van uitzonderlijk hoogbegaafde kinderen in Vlaanderen verre van evident is (de meeste testen hebben een plafondscore van 145) en de meeste experts het belang benadrukken om vooral naar het gedrag te kijken om deze groep te detecteren, zal ik mij ook daarop toespitsen. Ook een studie van Benito Mate (2009) toont aan dat het meten van IQ’s boven de 145 niet accuraat is… er zijn zelfs verschillen waargenomen van meer dan 50 (!) punten tussen verschillende IQ-testen.
Zoals Sue Jackson het mooi verwoordt:
"We can't measure a three-foot-long organism with a one-foot-long ruler".
Gedrag op heel jonge leeftijd
Een aantal zaken die naar voor komen in een studie van Benito Mate (2009) zijn:
een heel vroege aandacht en coördinatie (hoofdje opheffen de eerste dag/week en kijken),
minder slapen,
volzinnen beginnen vormen vanaf de leeftijd van 6 maanden tot 19 maanden,
grote nieuwsgierigheid en behoefte om te leren,
vroege interesse in cijfers, letters, verkeersborden, logo’s, symbolen,...
zichzelf leren lezen/rekenen op jonge leeftijd,
omgeving trachten te structureren: speelgoed in een rij, cirkel plaatsen volgens kleur, grootte,
grote creativiteit,...
Aangezien het gedrag op heel jonge leeftijd opvallend is, beklemtoont ook Kim Kiekens (project Spring-stof) het belang van een vroege detectie en een brede observatie, dit liefst voordat het kind zich begint “aan te passen”.
Toen mijn eigen zoon een paar maanden oud was, ben ik voor het eerst in aanraking gekomen met het begrip “intense” baby’tjes en dat verklaarde o zoveel.
“ Deze kindjes hebben veel van alles nodig: knuffels, voeding, aandacht, lichaamscontact,… veel van alles, behalve slaap… Deze kindjes hebben een groot potentieel. Ze zijn enorm leergierig en heel aanhankelijk. Dr. Sears merkt –compleet onwetenschappelijk en niet bewezen- op dat medici en professionals bij deze kinderen al jong grote intelligentie, gedrevenheid en gevoeligheid merken.” (Ledoux, 2012).
Een eerdere ontwikkeling van vaardigheden
Hollingworth verwees al in 1925 naar het verband tussen UHB en een rijke woordenschat. “Extensive vocabulary is one of the conspicious symptoms of native endowment”. Ook schreef ze dat kinderen met een IQ boven de 150 leerden lezen voor ze naar school gingen. (Hollingworth, 1925).
Een van de opvallendste kenmerken van UHB is het vroeg beginnen lezen (het herkennen en begrijpen van minstens 5 woorden zonder plaatjes of andere visuele hulpmiddelen). Gross heeft vanaf 1993 gedurende 20 jaar 60 Australische kinderen bestudeerd met een IQ hoger dan 160. Meer dan 40 van de 60 kinderen konden lezen voor hun 4de verjaardag en op één na konden ze allemaal lezen voor ze naar school gingen (tussen 4,5 jaar en 5, 5 jaar). (Gross, 2016). Een studie van Benito Mate (2009) bevestigt dat UHB kinderen jong leren lezen, niet onder “druk” van hun ouders… maar gedreven door nieuwsgierigheid.
Ook heel vroege rekenvaardigheden komen heel vaak voor bij UHB kinderen (Lovecky, 1994)
Daarnaast observeerde Lovecky (1994) nog een aantal cognitieve verschillen tussen UHB en HB. Bij UHB is het eenvoudige complex en het complexe eenvoudig, ze hebben nood aan precisie, ze hebben de capaciteit om reeds op jonge leeftijd abstract te kunnen redeneren,
ze hebben een vroeg begrip van de essentie van een onderwerp, ze hebben meestal een hoge capaciteit voor empathie, een extreem sterk geheugen en de neiging om zich volledig te verdiepen in een onderwerp.
Asynchrone ontwikkeling
“Begaafdheid is een asynchrone ontwikkeling in welke gevorderde cognitieve vaardigheden en verhoogde intensiteit samen optrekken om een innerlijke ervaring en bewustzijn te creëren die kwalitatief verschilt van de norm. Deze asynchroniciteit wordt groter naar gelang de intellectuele capaciteiten groter zijn. De unieke eigenschappen van begaafden maken hen kwetsbaar en vereisen aanpassingen in de manier van opvoeden, onderwijzen en begeleiden om begaafden te helpen zich optimaal te ontwikkelen.” (Columbusgroep, 1990, p.1)
“De intelligentie van een volwassene en de emoties van een kind, gecombineerd in een kinderlijk lichaam, leidt tot zekere complicaties. Hieruit volgt: hoe jonger het kind, hoe groter de moeilijkheden. Deze aanpassing wordt gemakkelijker naarmate het kind ouder is. De jaren tussen vier en negen zullen waarschijnlijk het meest problematisch zijn.” (Hollingworth, 1931)
D’hondt en Van Rossen (1999) gebruiken de begrippen sociale en innerlijke dissynchroniciteit waarbij ze zich baseren op de Franse psycholoog Terrasier. Onder sociale dissynchroniciteit verstaat Terrasier dat een hoogbegaafde opvalt als “heterogeen” element binnen de verschillende groepen (school, gezin, leeftijdsgenoten). Vaak zoekt het kind oudere vrienden op. Onder innerlijke dissynchroniciteit verstaat Terrasier de disharmonie tussen de vroege intellectuele ontwikkeling en de andere dimensies van de persoonlijkheid, bijvoorbeeld het contrast tussen lees-en schrijfniveau.
De scherpe gevoeligheid van deze kinderen, de bekwaamheid om diepe verbanden te leggen,… brengt hen soms in situaties waarvoor zij emotioneel nog te onrijp zijn.
Bij UHB kinderen is dat allemaal nog veel uitgesprokener. Uit onderzoek blijkt dat radicale versnelling (meer dan 3 jaar) vaak een goede interventie is voor UHB-kinderen (Gross, 2016), maar dan is het van cruciaal belang dat er rekening gehouden wordt met de asynchrone ontwikkeling.
Intensiteit: de overexcitabilities van Dabrowski
Van de Poolse psychiater Dabrowski zijn vooral de overexcitabilities (OE) gekend, maar zijn theorie van positieve desintegratie (TPD) is veel uitgebreider en rijker dan de OE.
Ik zal niet ingaan op de volledige theorie van Dabrowski, maar mij beperken tot de overexcitabilities. De letterlijke vertaling uit het Pools is “superstimuleerbaarheid”= een grotere capaciteit om gestimuleerd te worden en te antwoorden op externe en interne prikkels (Verwij, Novilo). Vos (2019) gebruikt de term “hyperprikkelbaarheid”.
Het is Piechowski geweest die de link gelegd heeft tussen hoogbegaafdheid en OE.
Over de overexcitabilities zijn de meningen verdeeld. Vuyk e.a. (2016) vinden dat je de OE niet mag loskoppelen van de theorie van TPD (theory of positive disintegration). Ook geloven zij meer in het begrip “openness” dan in OE. Ook Sabine Sypré van het project Talent heeft haar twijfels rond de wetenschappelijke waarde van OE. Ook zijn OE’s niet evident om te “meten”.
Los van een meer “wetenschappelijke” discussie, “geloven” veel experts rond (U)HB wel in “een” link met (uitzonderlijke) hoogbegaafdheid. Vos (2019) heeft het boek “Living with intensity” vertaald omdat hij denkt dat in Nederland de tijd rijp is voor dit boek. Hij verwijst naar een uitspraak van Sal Mendaglio uit 2008 die stelt dat Dabrowski’s theorie de persoonlijkheidstheorie van de 21ste eeuw kan worden. Ik denk dat een uitspraak van Verwij (NOVILO) het goed samenvat: “Hoogbegaafden scoren doorgaans hoger op overexcitabilities, maar hoge OE betekent niet dat het om hoogbegaafdheid gaat!” Verwij vergelijkt het verband tussen OE en HB met het verband tussen hoogbegaafdheid en
hoogsensitiviteit. Veel hoogbegaafde kinderen/volwassenen zijn hoogsensitief, maar niet alle hoogsensitieve kinderen/volwassenen zijn hoogbegaafd.
Ik zou de vragenlijst van OEQII niet als “bewijs” gebruiken om (U)HB aan te tonen, maar in mijn ogen kunnen deze lijst (eventueel een verbeterde en aangepaste versie?) en de theorie van Dabrowski (TPD) wel een “hulpmiddel” zijn om bepaalde zaken te duiden.
Persoonlijk vind ik het een heel waardevolle theorie omwille van de nadruk op het “positieve”, op het potentieel, op de talenten,… want dat vind ik vaak een “gemis” in onze maatschappij… hetgeen niet volgens de “norm” verloopt, wordt vaak “negatief” ervaren. Afwijken van de norm is niet hetzelfde als “ziek” zijn.
Vaak wordt deze intensiteit, sensitiviteit gezien als indicator voor potentiële pathologieën meer dan als een teken van een sterk ontwikkelingspotentieel. Kennis, begrip en aanvaarding van deze OE is een eerste, heel belangrijke stap. Het is belangrijk om voor ogen te houden dat die OE fundamenteel zijn om zich te ontwikkelen. Daarnaast is het ook van belang om kinderen strategieën aan te leren om hun intensiteit en energie op een veilige en bevredigende manier aan te wenden, om hun OE te temperen naar gelang de omstandigheden en de behoeften van het kind (Vos, 2019).
Algemeen geldt dat hoe intelligenter en creatiever een kind is, hoe meer kans dat de OE’s een grote invloed hebben op het dagelijkse leven.
“The more gifted they are, the farther they stand out from the norm” (Piechowski, 2013)
Een korte omschrijving van de 5 OE of HP (hyperprikkelbaarheden) (Vos, 2019) Psychomotorisch- beweging, rusteloosheid, gedrevenheid, een verhoogd vermogen om actief en energiek te zijn
Zintuiglijk – een verhoogde ontvankelijkheid voor, en gelaagdheid van, zintuiglijke ervaringen
Intellectueel – dorstend naar kennis en ontdekkingen, stelt veel vragen, een voorliefde voor ideeën en theoretische analyse, waarheidsvinding
Imaginair (verbeeldend) – kleurrijk, beeldend taalgebruik, groot associatief vermogen, een aanleg voor levendige dromen, fantasieën en ontdekkingen, kent speelgoed en andere objecten een persoonlijkheid toe (animisme), voorkeur voor het ongebruikelijke en unieke
Emotioneel – enorme diepgang en intensiteit van hun gevoelsleven die uitdrukking vindt in een brede waaier van gevoelens, van intense gelukzaligheid tot diepe droefheid of wanhoop, medeleven, verantwoordelijkheidsgevoel, zelfreflectie
Psychomotorische OE
Meestal slapen ze als baby minder. Er is geen directe relatie met verhoogde fysieke mogelijkheden, maar wel met meer intense fysieke activiteit en sensitiviteit. Voor sommigen is de psychomotorische OE een uiterlijke expressie van innerlijke emotionele spanning. Ze uiten hun stress door beweging, door “doen”, door zich impulsief te gedragen,… hun surplus aan energie moeten ze op één of andere manier “kwijt”. Het is belangrijk om hen zoveel mogelijk momenten aan te bieden waarop ze kunnen bewegen… ook in een schoolcontext, zodat ze hun energie op een gezonde manier kwijt geraken.
Snel spreken is ook één van de kenmerken van psychomotorische OE. Ze hebben kalme activiteiten nodig voor het slapengaan. Relaxatietechnieken kunnen soms helpen.
Zintuiglijke OE
Mensen met een zintuiglijke OE hebben een verhoogde zintuiglijke waarneming en daarmee vaak ook een sterker ontwikkeld gevoel voor esthetiek. Het is alsof deze kinderen door een andere bril kijken- hun observatievermogen is acuut en hoogontwikkeld.
Ze hebben meer intense ervaringen wat betreft “zien”, “horen”, “smaken”, “voelen” en “ruiken”. Geuren en aroma’s kunnen voor deze kinderen diepe emotionele connotaties hebben. Vaak zijn ze als kind kieskeurige eters. Ook geluid lijkt dieper en geprononceerder te zijn. Ze kunnen zich enerzijds fel ergeren aan bepaalde geluiden, maar ze kunnen ook gemakkelijk in vervoering raken van muziek, natuurgeluiden,… Ook een verhoogde tactiele sensitiviteit komt vaak voor (Vos, 2019).
Sensuele OE en Emotionele OE komen vaak samen voor… er is een link met hoogsensitiviteit.
Intellectuele OE
Ze hebben vaak een onverzadigbare nieuwsgierigheid/leerhonger en een grote capaciteit voor intellectuele inspanning en stimulering. Ze blijven eindeloos vragen stellen (Waarom? Wat als?). Op sommige momenten kan het nodig zijn om dit te beperken. Ze hebben nood aan heel veel mentale ervaringen en opportuniteiten om goed te kunnen functioneren. Perfectionisme is hen niet vreemd, dus van groot belang om hen te leren omgaan met fouten maken… Ze hebben vaak sterke idealen en doelen. Hun streven naar “perfect performance” is een combinatie van intellectuele intensiteit en emotionele ontwikkeling. Van cruciaal belang om ook met die emotionele component rekening te houden want intellectuele OE onderdrukt die component soms (Daniels & Piechowski, 2013)
Intellectuele OE geeft doel en richting, maar intellect moet in dienst staan van de intuïtie en niet omgekeerd. Heel veel mensen bepalen alles te “rationeel” en denken hun gevoel weg. Dat kan ook een soort coping mechanisme zijn.
Imaginaire (verbeeldende) OE
Verbeelding is de sleutel tot creativiteit. Einstein zei: “Verbeelding is belangrijker dan kennis... Het is een wonder dat nieuwsgierigheid formele educatie overleeft.” (Daniels & Piechowski, 2013).
Een kenmerk van creativiteit bij kinderen is het creëren van imaginaire vrienden. Over het algemeen geldt dat zolang een kind aandacht en liefde kan geven aan “echte” mensen imaginaire vriendjes geen probleem vormen, maar een teken zijn van intelligentie, creativiteit en imaginaire OE. Veel beroemde, creatief begaafde persoonlijkheden bleken als kind imaginaire vriendjes gehad te hebben.
Een strategie om hun fantasie te managen, is om hen te helpen te denken over hun brein en gedrag als “instrumenten” die ze kunnen richten en regelen. Ook belangrijk dat ze beseffen of hun gedachten voor of tegen hen werken. Voor hen is de grens tussen realiteit en fantasie niet altijd evident. Soms hebben ze daarbij hulp nodig.
Een sterke verbeelding kan een enorme deugd zijn. Het helpt in veranderingen. Visualisatie helpt om stappen te zetten omdat je kan visualiseren waar je naartoe wil.
Verveling is dodelijk voor hen. Het is de OE die meest genegeerd wordt op school…
Emotionele OE
Voor Dabrowski was de emotionele OE de belangrijkste factor nodig voor persoonlijke ontwikkeling. Emoties vormen de drive, de motor,…
Emotionele OE zorgt voor een brede waaier aan gevoelens, zowel positieve als negatieve.
Hun gevoelens kunnen complex en ambivalent zijn. Hun vreugde en verdriet zijn vaak heel intens. Angst voor de dood komt al op heel jonge leeftijd voor (Daniels & Piechowski, 2013). Ook gevoelens van schaamte en schuld kunnen heel sterk aanwezig zijn, maar deze kunnen ook de aanleiding zijn tot verandering omdat dit gevoelens zijn die je liever niet voelt (Verwij, Novilo). Ze kennen een diepe verbondenheid met anderen, met de omgeving, … liefde, aandacht en begrip zijn voor hen levensnoodzakelijk. Aandachtig luisteren naar hen is van onschatbare waarde omdat ze in een wereld leven waarin ze vaak niet begrepen worden (Webb, 2013). Volwassenen kunnen hen helpen om een onderscheid te maken tussen hun gevoelens en gedrag. Het is belangrijk dat ze activiteiten hebben waarin ze hun diepe behoefte aan zorg kunnen terugvinden.
Ontwikkelingsgelijken: moeite met het vinden van “peers”
Doordat de groep UHB kinderen heel beperkt is, is het vinden van ontwikkelingsgelijken nog moeilijker dan bij de meer “gemiddelde” HB kinderen. Hollingworth heeft veel onderzoek gedaan naar UHB kinderen. Zij concludeerde dat een zeker niveau van intelligentie “optimaal” is om zich te kunnen aanpassen aan school en maatschappij. Bij een IQ van 130 tot 150 ondervond zij weinig “ sociale” moeilijkheden. Hoe hoger het IQ, hoe groter het risico van “vereenzaming” (Silvermann, 2016). Webb e.a. (2013) schrijven dat extreem hoogbegaafde kinderen zich waarschijnlijk vrijwel in geen enkele omgeving helemaal thuis zullen voelen en daardoor zullen ze bijna doorlopend een zekere mate van stress ervaren.
Hollingworth (1939) observeerde dat het grootste deel van de kinderen met een IQ boven 160 weinig speelden met andere kinderen…”Lezen, rekenen, tekenen, het aanleggen van verzamelingen, het maken van een “imaginair” land , het hebben van “imaginaire” vriendjes … dat zijn de “speelvormen” die meest voorkomen bij kinderen met een IQ boven 170” (Silverman, 2016).
Vele kinderen lossen hun probleem van “eenzaamheid” op met “imaginaire” vriendjes.
Ook Webb e.a. (2013) schrijven dat het voor UHB kinderen nog moeilijker is om ontwikkelingsgelijken te vinden. Voor kinderen met een extreem hoge intelligentie, sensitiviteit en gedrevenheid zijn oudere speelmaatjes en contacten met volwassenen vaak de enige manier om weerklank op hun gedachten en gevoelens te krijgen. Extreem hoogbegaafde kinderen zonderen zich regelmatig af om helemaal de diepte in te kunnen gaan met hun persoonlijke interesses. De tijd die ze alleen doorbrengen helpt hen om hun talenten te ontwikkelen maar vermindert ook de kans op herkenning en steun uit hun omgeving.
Hoger risico op bore-out, depressie en burn-out
Er is enige controverse over de vraag of HB kinderen vaker depressief worden dan andere kinderen. Sommige deskundigen vinden van wel, andere vinden dat er nog te weinig onderzoeksgegevens zijn om dit te kunnen besluiten. Er is onderzoek dat aangeeft dat het aantal zelfdodingen bij HB kinderen niet hoger is dan bij andere kinderen, met mogelijk een uitzondering voor extreem hoogbegaafde kinderen en creatieve kinderen. De mate waarin de scholing bij hen past, is een van de belangrijkste factoren voor het algemeen welbevinden van hoogbegaafde kinderen (Webb e.a., 2013). De onderzoeken van o.a. Gross en Lubinski bevestigen dit.
Volgens Gross (2016) is er een hoger risico op depressie bij kinderen die niet of (te) weinig versneld zijn. Lubinski (2001) heeft 320 individuen (met een IQ>180) gevolgd gedurende 10 jaar. Zijn onderzoek toont het belang aan van een “vroege” identificatie (rond de leeftijd van 12, 13 jaar) van iemand zijn exceptionele talenten. 95% van zijn respondenten was op de één of andere manier versneld. De meerderheid van zijn respondenten (56%) heeft een doctoraat behaald. Volgens dit onderzoek kunnen veel psychologische problemen voorkomen worden als men “tijdig” rekening kan houden met de specifieke behoeften van UHB kinderen/studenten.
Ik had al suïcidale gedachten toen ik 8 jaar was. Misschien was het al beter geweest dat ik toen zou mogen versnellen.